Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

WOZ. Schatting van de waarde in goede justitie. Reis- en verletkosten van belanghebbende voor bijwonen taxatie in bezwaarfase

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerken 16/00040 en 17/00203, 16/00041 en 17/00204

20 april 2017

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: G. Veldhuisen)

en

op de hogere beroepen van

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 1] , de heffingsambtenaar,

(gemachtigde: R. Meyer),

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AMS 14/1285 van de rechtbank [woonplaats] (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 31 januari 2013 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] voor het kalenderjaar 2013 met waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 226.000. Voor de onroerende zaak [adres 2] is de waarde voor het kalenderjaar 2013 met waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 259.000. In hetzelfde geschrift zijn ook de aanslagen onroerendezaakbelastingen eigenaren 2013 en rioolrecht eigenaren 2013 bekend gemaakt.

1.2.

Na door belanghebbende tegen de beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij (in één geschrift vervatte) uitspraken op bezwaar, gedagtekend 18 januari 2014, de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld. Bij uitspraak van 24 december 2015 heeft de rechtbank als volgt beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“Beslissing

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-vermindert de vastgestelde waarde voor [adres 1] tot een waarde van € 180.000 en de waarde voor [adres 2] tot een waarde van € 203.800;

-vermindert de aanslagen onroerende zaaksbelasting en rioolheffing tot aanslagen berekend naar die waarden;

-bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;

-draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1965,25”.

1.4.

De tegen deze uitspraak door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 4 februari 2016, en nader aangevuld bij brief van 17 maart 2016. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De tegen de uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 4 februari 2016, en nader aangevuld bij bericht van 4 april 2016. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Op 10 maart 2017 en op 14 maart 2017 zijn van belanghebbende nadere stukken ingekomen. Een afschrift hiervan is aan de heffingsambtenaar verstrekt.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2017, daar zijn verschenen namens belanghebbend haar gemachtigde en namens de heffingsambtenaar eveneens zijn gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast:

2.2.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken (1) [adres 1] en (2) [adres 2] , beide gelegen te [plaats 1] . Het Hof zal deze onroerende zaken hierna gezamenlijk aanduiden als “de Percelen”. De Percelen hebben volgens het bestemmingsplan Wester Amstel de bestemming “volkstuinen, waterlopen en verblijfsrecreatie”.

2.3.

De Percelen worden verhuurd aan een tweetal tuinverenigingen. Eerstgenoemd perceel heeft een oppervlakte van 10.190 m² en wordt verhuurd aan de vereniging [naam 1] . Het Hof zal dit perceel hierna aanduiden als het perceel [naam 1] . Het als tweede genoemde perceel heeft een oppervlakte van 9000 m2 en wordt verhuurd aan de vereniging [naam 2] . Het Hof zal dit perceel hierna aanduiden als het perceel [naam 2] .

2.4.

De leden van de tuinverenigingen gebruiken de percelen als zogenoemde “volkstuinen”. Zij hebben zelf (tijdelijke) schuurtjes en huisjes op de percelen geplaatst. Op de percelen bevinden zich ook - in totaal - drie sanitaire ruimtes.

2.5.

Op basis van het geldende bestemmingsplan mag overnacht worden op de tuinen. De tuinverenigingen kennen lange wachtlijsten. De “leegstand” van de tuinen is nihil.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is de WOZ-waarde van de Percelen in geschil. In hoger beroep is de belastingplicht voor de rioolrechten eigenaren 2013 niet (langer) in geschil.

3.2.

Voorts is in geschil of de (hoogte van de) proceskostenveroordeling zoals deze is vastgesteld door de rechtbank juist is.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar en vermindering van de WOZ-waarden tot waarden waarbij van maximaal € 15 per m2 wordt uitgegaan, of zoveel lager als volgt uit de door haar genoemde waardeverminderende omstandigheden; de waarde van de opstallen dient daarbij te worden gesteld op nihil. Voor wat betreft de proceskosten, stelt zij dat zij recht heeft op een hogere vergoeding voor de door haar ingeschakelde deskundige, en op reis- en verletkosten voor belanghebbende wegens het rondleiden van de taxateur van de heffingsambtenaar over de Percelen.

3.4.

De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van de beroepen (en dus bevestiging van zijn uitspraken op bezwaar). Hij bestrijdt dat de door belanghebbende als deskundige ingeschakelde persoon een deskundige is in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht en is van mening dat door de rechtbank ten onrechte terzake een vergoeding is toegekend.

3.5.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting van het Hof hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

4.1.

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

“1. De onroerende zaken betreffen percelen grond welke worden verhuurd aan een tweetal tuinverenigingen, vereniging [naam 1] (10190 m2) en vereniging [naam 2] (9000 m2). De leden van de verenigingen gebruiken de grond om te (hobby-)tuinieren en hebben zelf (tijdelijke) schuurtjes en huisjes geplaatst. De waardepeildatum is 1 januari 2012.

2.1.

Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ , wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

2.2.De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaak toegekende waarde ligt bij verweerder. In het door verweerder overgelegde taxatierapport van 14 augustus 2014 is de WOZ-waarde op twee wijzen getoetst. In de eerste plaats uitgaande van transactiecijfers van agrarisch grasland en de waarde van de opstal. In de tweede plaats uitgaande van de grondwaarde van recreatie eilanden.

3. De taxateur van verweerder heeft ter onderbouwing van de grondprijzen van agrarisch grasland referentieobjecten aangedragen. [plaats 1] , [adres 3] , in 2011 verkocht voor € 20,15 per m2 en [plaats 1] , [adres 4] , in 2011 verkocht voor € 19,68 per m2. Ter onderbouwing van de grondprijzen van recreatie eilanden zijn als referentieobjecten aangedragen [plaats 2] [adres 5] , in 2013 verkocht voor € 30,58 per m2 en [plaats 2] [adres 5] , in 2013 verkocht voor € 35,48 per m2 en [plaats 2] [adres 5] , in 2013 verkocht voor €36,04 per m2. Uitgaande van de algemeen bekend zijnde transactiecijfers is een vierkante meterprijs van circa € 25 p/m2 voor recreatiegrond niet al te hoog, aldus verweerder.

4. Eiseres voert aan dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd. Niet duidelijk is op basis van welke gegevens verweerder tot een WOZ-waarde van € 25,- p/m2 voor de grond is gekomen. Eiseres heeft – aan de hand van voorbeelden - aangevoerd dat de gemiddelde vierkante meterprijs van grasland tussen de drie en zeven euro ligt. Eiseres stelt dat de referentieobjecten niet kunnen worden vergeleken met de onroerende zaken. Het perceel [adres 4] , dat is gebruikt als onderbouwing van de agrarische grondprijzen, is geen vergelijkbaar object, omdat dit object een voormalig landgoed betreft en er gedeeltelijk de bestemming wonen op rust. Het object [adres 3] is volgens eiseres niet vergelijkbaar omdat het binnenkort bebouwd zal worden. De recreatie eilanden, die zijn gebruikt als onderbouwing van de grondprijzen zijn evenmin vergelijkbare objecten. Op een dergelijk eiland is sprake van optimale privacy. Van de in geding zijnde percelen die gelegen zijn achter een erf mag volgens eiseres na zonsondergang geen gebruik meer gemaakt worden.

5. Verweerder heeft zich in zijn reactie van 3 april 2015 voor wat betreft het perceel [adres 3] , op het standpunt gesteld dat er geen enkel plan of voorbereiding tot wijziging van het bestemmingsplan ligt. Daarnaast ligt dit stuk grasland een stuk verder van [woonplaats] af waardoor de waarde hiervan over het algemeen als lager wordt ingeschat. Voor wat betreft het perceel [adres 4] heeft verweerder zich op standpunt gesteld dat sprake is van een natuurschoonlandgoed met uitgebreide voorschriften wat betreft instandhouding en uiterlijk. Daarnaast zijn er volgens verweerder extra gebruiksbelemmerende omstandigheden. Op het perceel mag één woning met bijgebouwen worden gerealiseerd. Deze transactie geeft eerder een absolute ondergrens aan voor een grote oppervlakte aan grasland/grond met beperkte gebruiksmogelijkheden. Verweerder heeft nog als referentie-object toegevoegd [plaats 1] , [adres 4] , [adres 6] op 1 januari 2014 verkocht voor € 20,77 per m2.

6. Eiseres heeft zich in haar reactie van 8 juli 2015 op het standpunt gesteld dat het perceel [adres 3] een strategisch gelegen perceel is waarvan reeds vanaf 2008 bekend is dat een deel hiervan een andere bestemming zal krijgen met een hogere waarde, zodat de daarvoor betaalde grondprijs niet representatief is voor de waarde van agrarisch grasland.

7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de waardebepaling niet onderbouwd met verkooprijzen van vergelijkbare percelen of andere bruikbare marktgegevens. De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat in het door verweerder overgelegde taxatierapport niet de exacte transactiedatum van de verkopen van de referentie-objecten is vermeld zodat niet duidelijk is of deze verkopen representatief zijn. De grondprijs van het ter vergelijking opgevoerde perceel [adres 4] geeft naar het oordeel van de rechtbank geen goed inzicht geven in de aan de onderhavige percelen toe te kennen waarde. Het gaat daarbij immers om een natuurschoonlandgoed waarop gedeeltelijk de bestemming wonen rust. Ook de grondprijs van het perceel [adres 3] kan, gelet op hetgeen eiseres daarover heeft aangevoerd, niet dienen ter onderbouwing van de grondprijs van een agrarisch perceel. Het door verweerder aangedragen referentie-object [adres 6] , kan niet als onderbouwing van de grondprijs van agrarisch grasland dienen nu de transactiedatum niet ligt binnen één jaar van de waardepeildatum. Naar het oordeel van de rechtbank kan verder de grondprijs van de recreatie eilanden gelet op de andere bestemming daarvan niet dienen ter onderbouwing van de grondprijs van de onderhavige percelen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de in geding zijnde percelen voor 2013 niet te hoog is vastgesteld.

(…)

13. De rechtbank zal (…) beoordelen of eiseres de juistheid van de door haar voorgestane WOZ-waarde van de onroerende zaken [adres 1] van € 13.860,- en [adres 2] van € 15.692,- voor het belastingjaar 2013 aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres heeft ter zitting van 19 maart 2015 een aantal aktes overgelegd ter zake van de levering van de percelen [adres 7] te [plaats 1] , Middenweg te [plaats 1] , [adres 9] te [plaats 3] en [adres 10] te [plaats 3] . Verder heeft eiseres een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam 3] , WOZ-taxateur, gedateerd 5 juni 2016. Uit dit taxatierapport blijkt dat de taxateur de gemiddelde grondwaarde van tuincomplexen heeft vastgesteld op € 1,54 p/m2. Deze waarde heeft de taxateur onderbouwd met de WOZ-waarden die voor andere tuincomplexen in [woonplaats] per 1 januari 2012 is vastgesteld en de perceelgrootte en bestemming van deze percelen. Aan de hand van deze gemiddelde grondwaarde heeft [naam 3] de WOZ-waarde van de in geding zijnde percelen bepaald.

14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres deze waarde niet aannemelijk gemaakt. Voor zover eiseres met de door haar ter zitting overgelegde leveringsaktes de grondprijs van agrarische percelen aannemelijk heeft willen maken heeft ze nagelaten aan de hand daarvan een waarde voor de in geding zijnde percelen te bepalen inclusief de daarop staande opstallen (tuinhuizen). Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze opstallen bij de waardebepaling betrokken dienen te worden nu deze onderdeel van de eigendommen uitmaken. De rechtbank is verder van oordeel dat voor zover eiseres als onderbouwing van de grondprijs het taxatieraport van [naam 3] heeft willen hanteren, zij een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd, nu bij de bepaling van de WOZ-waarde van het object uitgegaan dient te worden van de waarde in het economische verkeer van referentie-objecten en niet van de WOZ-waarden van referentie-objecten. Bovendien geldt ook daarvoor dat eiseres de waarde van de opstallen niet bij de waardebepaling van de in geding zijnde percelen heeft betrokken. De rechtbank concludeert dat eiseres de juistheid van de door haar voorgestane waarden niet aannemelijk heeft gemaakt.

15. Nu geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd gegevens aan te dragen op basis waarvan hun stellingen verifieerbaar zijn en de stukken van het geding ook overigens niet voldoende basis bieden voor een exacte(re) waardebepaling, stelt de rechtbank de waarde van de onroerende zaken met weging van al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd schattenderwijs vast. De waarde van de onroerende zaak [adres 1] voor het kalenderjaar 2013 wordt vastgesteld op € 180.000,- en de waarde van de onroerende zaak [adres 2] voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 203.800,-.

16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskostenvergoeding in beroep wordt vastgesteld op in totaal € 1965,25.

Daarvan is een bedrag van € 1225,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 490,-, en een wegingsfactor 1).

Wat betreft de door eiseres gevorderde verschotten, ziet de rechtbank aanleiding een vergoeding toe te kennen van € 275,25 zijnde de kosten van de door eiser in beroep overgelegde kadastrale akten.

Eiseres heeft verder gevraagd om vergoeding van de kosten van de door haar ingehuurde deskundige voor een bedrag van € 550,- (exclusief kosten van kadastrale uittreksels die in de vergoeding van de verschotten zijn inbegrepen). Eiseres heeft niet gespecificeerd hoeveel uren deze deskundige heeft besteed aan het rapport. De rechtbank gaat uit van 4 uur met een maximumtarief van € 116,09 per uur en komt afgerond op een bedrag van € 465,-.

De door eiseres gevraagde verletkosten en reis- en verblijfkosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze kosten zijn gemaakt door een partij of een belanghebbende voor het bijwonen van de behandeling van het beroep ter zitting. Nu eiseres niet ter zitting is verschenen maar zich heeft laten vertegenwoordigen door een professionele rechtsbijstandsverlener heeft eiseres geen verletkosten en reis- en verblijfkosten gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.”

5 Beoordeling van het geschil

Waardebegrip

5.1.

Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ , wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Op grond van artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ wordt, in afwijking in zoverre van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak die niet tot woning dient, bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan de waarde in het economische verkeer, waarbij rekening wordt gehouden met de aard en de bestemming van de zaak en met de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.

5.2.

Niet in geschil is dat de Percelen niet tot woning dienen. Partijen hebben geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat de gecorrigeerde vervangingswaarde tot een hogere waarde leidt dan de waarde in het economische verkeer als bedoeld in artikel 17, lid 2, Wet WOZ. Het Hof zal daarom van de laatst bedoelde waarde uitgaan.

5.3.

Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat op de heffingsambtenaar de last rust aannemelijk te maken dat de waarde van de Percelen niet te hoog is vastgesteld. Ingeval de heffingsambtenaar daarin niet slaagt, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien - ook - dat laatste niet het geval is, zal de rechter zelf tot vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen (vgl. het zogenaamde Oostflakkee-arrest, Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, BNB 2005/378).

5.4.

De heffingsambtenaar heeft de door hem bepleite waarde onderbouwd door te wijzen op prijzen behaald bij de verkoop van onroerende zaken die naar zijn mening vergelijkbaar zijn met de Percelen. Hij stelt dat hij met eventuele verschillen tussen de Percelen en de vergelijkingsobjecten rekening heeft gehouden door een lagere waarde per m2 te hanteren voor de Percelen dan de prijs behaald bij de verkoop van de vergelijkingsobjecten. De heffingsambtenaar heeft zijn stelling dat de WOZ-waarden niet te hoog zijn vastgesteld met de hierna omschreven methoden onderbouwd (in de hierna opgenomen tabellen 5 en 6 komen de gehanteerde vergelijkingsobjecten aan de orde):

5.5. 1

1e methode

[naam 1]

De heffingsambtenaar onderbouwt in zijn taxatierapport van 14 augustus 2014 de door hem voorgestane WOZ-waarde als volgt:

Tabel 1

1. Waarde oppervlakte9.000 m2 à € 20/m2*

9.000 x € 20 =

€ 180.000

2. Waarde sanitair, 1 WC à € 6/m2

6 x € 445 =

€ 2.670

3. 20 tuinhuizen à € 3.000 =

20 x € 3.000 =

€ 60.000

Totaal

€ 242.670

[naam 2]

De heffingsambtenaar onderbouwt in dit taxatierapport de door hem voorgestane WOZ-waarde als volgt:

Tabel 2

1. Waarde oppervlakte10.190 m2 à € 20/m2*

10.190 x € 20 =

€ 203.800

2. Waarde sanitair, 2 WC’s à € 6/m2

6 x € 445 =

€ 2.670

3. 18 tuinhuizen à € 3.000 =

180 x € 3.000 =

€ 54.000

Totaal

€ 260.470

* welke m²-prijs - volgens de heffingsambtenaar - overeenkomt met die van ‘agrarisch grasland’ (zie de hierna opgenomen tabel 5).

Volgens deze methode zijn de bij de beschikkingen vastgestelde WOZ-waarden dus tot te lage waarden vastgesteld.

5.6. 2

2e methode

De heffingsambtenaar gaat vervolgens in zijn taxatierapport van 14 augustus 2014 ervan uit dat de WOZ-waarden van de Percelen een (ongewogen) gemiddelde van de agrarische graslandwaarde en de waarde van recreatie-eilanden is. Alsdan bestaan de WOZ-waarden uit de volgende componenten:

[naam 1]

Tabel 3

1. Waarde oppervlakte9.000 m2 à € 27/m2**

9.000 x € 27 =

€ 243.172

2. Waarde sanitair, 1 WC

nihil

3. 20 tuinhuizen

nihil

Totaal

€ 243.172

[naam 2]

Tabel 4

1. Waarde oppervlakte10.190 m2 à € 27/m2 **

10.190 x €27 =

€ 275.325

2. Waarde sanitair, 2 WC’s

nihil

3. 18 tuinhuizen

nihil

Totaal

€ 275.325

** zie hierna opgenomen tabellen 5 en 6 voor de onderbouwing van de m2-prijs

Ook volgens de 2e methode zijn de WOZ-waarden dus tot te lage waarden vastgesteld bij de beschikkingen.

De grondprijzen per m² (in tabellen 1 tot en met 4) heeft de heffingsambtenaar als volgt onderbouwd:

Verkopen agrarische grasland ( tabel 5 )

Object

(tussen haakjes transactie jaar/datum)

oppervlakte

Koopsom

M²-prijs

[adres 3] (2011)

13.895

€ 280.000

€ 20,15

[adres 4] I (2011)

138.470

€ 2.750.000

€ 19,86

[adres 6] (13-01-2014)

14.085

€ 2.992.500

€ 20,77

Gemiddeld

€ 20,26

Verkopen recreatie-eilanden ( tabel 6 )

Object

Oppervlakte grond

Koopsom

M²-prijs

A. [plaats 2]

605

€ 18.500

€ 30,58

B. [plaats 2]

1.085

€ 38.500

€ 35,48

C. [plaats 2]

1.110

€ 40.000

€ 36,04

Gemiddeld

€ 34,03

De (ongewogen) gemiddelde m²-prijs van € 27 - als vermeld in de tabellen 4 en 5 is derhalve - volgens de heffingsambtenaar - (€ 20 + € 34 = ) € 27.

5.7.

Belanghebbende wijst op haar beurt op een aantal verkopen van, naar zij stelt, vergelijkbare objecten, waarbij aanzienlijk lagere prijzen zijn gerealiseerd. Deze verkopen zouden aantonen dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde m²-prijs van minimaal € 20 te hoog is.

5.8.

Het Hof is met de rechtbank, zij het op enigszins afwijkende gronden, van oordeel dat noch de heffingsambtenaar, noch belanghebbende de door hen bepleite waarden aannemelijk hebben gemaakt. Het Hof overweegt daartoe als volgt.

Door de heffingsambtenaar genoemde transacties

5.9.

Voor wat betreft de door de heffingsambtenaar aangevoerde vergelijkingstransacties, geldt het navolgende.

[adres 3] , AS V00, W577 (tabel 5)

5.9.1.

De rechtbank heeft het object [adres 3] (hierna en in de tabel: [adres 3] ) onbruikbaar geacht omdat de exacte transactiedatum niet genoemd werd in het taxatierapport, zodat, aldus de rechtbank, “niet duidelijk is of deze verkopen representatief zijn”. Terecht klaagt de heffingsambtenaar over deze motivering. De transactiedatum zegt op zichzelf niets over de representativiteit van de verkoop, dat wil zeggen over de vraag of het vergelijkingsobject voldoende vergelijkbaar is met de Percelen. De vraag of de transactiedatum voldoende dicht ligt bij de waardepeildatum is een andere kwestie.

5.9.2.

De heffingsambtenaar stelt zich in dit verband op het standpunt, dat voldoende is dat zijn taxatierapport vermeldt dat de verkoop in 2011 plaatsvond. Niettemin vermeldt hij in hoger beroep de exacte transactiedatum, te weten 23 december 2011, welke datum door belanghebbende niet althans niet voldoende is weersproken. Deze transactiedatum ligt zeer dicht bij de waardepeildatum. Gesteld noch gebleken is dat de datum waarop de verkoop gesloten werd meer dan drie maanden van de transactiedatum is gelegen (vergelijk Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:113). De transactiedatum vormt derhalve geen reden om de verkoop van [adres 3] te negeren.

5.9.3.

Vervolgens rijst de vraag of het object voldoende vergelijkbaar is met de Percelen en of de heffingsambtenaar correct rekening heeft gehouden met eventuele verschillen in de waardebepalende elementen.

5.9.4.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. De [adres 3] heeft (deels) een bouwbestemming, zo stelt zij, of zal die binnenkort krijgen. De heffingsambtenaar heeft dat ontkend. Het bestemmingsplan staat bebouwing niet toe en er ligt geen (voorbereiding tot) wijziging van het bestemmingsplan, aldus de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft dit niet weersproken, maar wel haar stelling ter zitting van het Hof nader gepreciseerd. Er ligt weliswaar geen voorbereiding tot wijziging van het bestemmingsplan, maar gelet op de zone waarin het object [adres 3] ligt, zou het zeer wel tot de mogelijkheden kunnen behoren, dat in de toekomst aldaar bebouwing zal worden toegestaan. Een koper zal wellicht op die mogelijkheid speculeren en dat heeft een prijsverhogend effect. Op de Percelen is bebouwing in de voorzienbare toekomst in ieder geval uitgesloten, aldus belanghebbende.

5.9.5.

Daarnaast wijst belanghebbende erop dat het object [adres 3] beter ontsloten is (c.q. toegankelijk voor autoverkeer) en zich niet bevindt in de aanvliegroute van Schiphol. De heffingsambtenaar bestrijdt op zijn beurt dat de door belanghebbende geschetste omstandigheden een beduidende (verhogende) invloed zouden hebben op de betaalde prijs, maar stelt dat het object [adres 3] een stuk verder weg van [woonplaats] is gelegen dan de Percelen; die omstandigheid heeft wél een merkbare (verlagende) invloed op de prijs. Hetgeen belanghebbende op haar beurt weer ontkent.

5.9.6.

Het Hof verwerpt belanghebbendes betoog. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de transactieprijs van het object [adres 3] verdisconteerd is dat het in de toekomst een bouwstemming zou kunnen krijgen. Hetgeen belanghebbende op dat punt aanvoert is daarvoor te speculatief.

5.9.7.

De resterende argumenten hebben niet zozeer betrekking op de vraag of de [adres 3] op zichzelf vergelijkbaar is met de Percelen, maar op de vraag of met de verschillen tussen dit object en de Percelen voldoende rekening is gehouden. De bewijslast ter zake ligt op de heffingsambtenaar. Het Hof is van oordeel dat hij, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, met het onderhavige vergelijkingsobject niet aannemelijk gemaakt heeft dat de m²-prijs tenminste € 20 heeft bedragen.

[adres 4] (tabel 5)

5.9.8.

Het object [adres 4] (hierna en in de tabel: [adres 4] I) betreft een (voormalig) landgoed met gedeeltelijke woonbestemming. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat het object [adres 4] niet bruikbaar is als vergelijkingsobject. Het feit dat het object deels woonbestemming heeft, maakt dat het te zeer afwijkt van de Percelen; de omstandigheid dat, zoals de heffingsambtenaar stelt, het gaat om een natuurschoonlandgoed gebonden aan uitgebreide voorschriften voor het uiterlijk en de instandhouding, acht het Hof van onvoldoende gewicht.

[adres 6] , AS V00, W205 D 2 (tabel 5)

5.9.9.

De heffingsambtenaar voert ten slotte het object [adres 6] , (hierna en in de tabel: [adres 6] ) ten tonele. De transactiedatum is 13 januari 2014. Dat ligt weliswaar 2 jaar na de waardepeildatum, maar gelet op het gebrek aan geschikte vergelijkingsobjecten, en op de uitstekende vergelijkbaarheid van [adres 6] , kan de transactie gebruikt worden in de onderhavige vergelijking, aldus de heffingsambtenaar. Hij heeft ingebracht een kopie van de leveringsakte, een weergave van het bestemmingsplan en een luchtfoto. Hij voert aan dat [adres 6] van vergelijkbare grootte is als de Percelen, dat het object naast de Percelen is gelegen en dat gezien de commerciële exploitatie van de Percelen niet aannemelijk is dat de waarde van [adres 6] hoger zou liggen dan die van de Percelen.

5.9.10.

Belanghebbende stelt dat de transactie te ver verwijderd ligt van de waardepeildatum om bruikbaar te zijn. Daarnaast stelt zij dat [adres 6] een andere bestemming zou hebben. Haar betoog is op dit punt lastig te volgen. Zij verdedigt immers dat de Percelen óók grasland vormen, dezelfde bestemming dus als [adres 6] . De hoge prijs van € 20,77 per m² die voor [adres 6] is betaald, zou te verklaren zijn uit een anticiperen op het afschaffen van de melkquota (reactie op verweerschrift inspecteur in eerste aanleg, gedagtekend 08-07-2015, punt 7). In haar brief van 19 oktober 2015 aan de rechtbank neemt zij echter het standpunt in dat de waarde van grasland zou schommelen tussen € 4 en € 8 per m². De prijs die betaald is voor [adres 6] moet, zo stelt zij, (daarom) worden verklaard uit speculatieve overwegingen en is bijgevolg niet representatief. Zij stelt dat de heffingsambtenaar dit impliciet erkent, want voor de waardepeildatum 1 januari 2016 (dus twee jaar na de transactiedatum) zou de heffingsambtenaar de waarde van [adres 6] hebben gesteld op slechts € 11,31 per m². De heffingsambtenaar heeft deze verlaging, bij gebrek aan wetenschap, bestreden. Als de waarde verlaagd is, zo stelt hij, dan moet dat gebeurd zijn omdat de taxateur voor de betreffende waardepeildatum heeft geconstateerd dat de gebruiksmogelijkheden van het object minder waren dan eerder aangenomen.

5.9.11.

Als uitgangspunt geldt, dat een prijs die op de open markt tussen onafhankelijk partijen wordt gerealiseerd, geldt als de waarde in het economische verkeer. De partij die stelt, dat in een bepaald geval van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, draagt de last de feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die afwijking van genoemd uitgangspunt rechtvaardigen. Die partij is in het onderhavige geval belanghebbende en in het noodzakelijke bewijs is hij niet geslaagd. Belanghebbende heeft ten bewijze dat de door de heffingsambtenaar voorgestane waarde voor [adres 6] niet juist is een document geheten “taxatiekaart niet-woningen” overgelegd (bijlage 13c bij zijn brief ingekomen bij het Hof op 14 maart 2017, met als (onjuiste) dagtekening 30 maart 2016). Deze taxatiekaart vermeldt inderdaad een waarde voor het daarop vermelde perceel van € 11,31 per m² per 1 januari 2016. Het Hof acht echter niet aannemelijk dat de taxatiekaart [adres 6] betreft. De taxatiekaart vermeldt als adres [adres 11] . Dit is een andere [letter] aanduiding dan die van het [adres 6] . Het Hof aanvaardt daarom het voor [adres 6] betaalde bedrag van € 20,77 per m² als de waarde in het economische verkeer van dat object per de transactiedatum in januari 2014.

5.9.12.

Hiermee is de bruikbaarheid van de [adres 6] nog niet gegeven. Er blijven onzekerheden kleven aan de gevolgen van het verschil in gebruik, en de gevolgen van het lange tijdsverloop. Het Hof komt tot het oordeel dat aan de transactie wel enige indicatieve waarde toekomt, maar dat de heffingsambtenaar de door hem bepleite waarde daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt.

De eilanden: recreatie eilanden [plaats 2] [adres 5] (opgenomen in tabel 6)

5.9.13.

De rechtbank heeft de recreatie-eilanden niet vergelijkbaar geacht “gelet op de andere bestemming daarvan”. De heffingsambtenaar bestrijdt dit oordeel. “Van een perceel met daarop meerdere recreatie-huisjes en tuintjes kan niet gezegd worden dat dit gelijk is aan een recreatie-eiland met daarop maximaal één recreatiehuisje. Echter, het oordeel van de rechtbank dat de bestemming van de recreatie-eilanden niet gelijk is aan die van de recreatie-tuinen, is zonder nadere motivering (…) onbegrijpelijk en (…) overigens onjuist” (hogerberoepschrift, onderdeel 3), zo stelt hij. Belanghebbende acht het oordeel van de rechtbank juist, omdat een recreatie-eiland gekenmerkt wordt door optimale privacy.

5.9.14.

Naar het oordeel van het Hof vormt een recreatie-eiland, met daarop één huisje, een object dat zich zozeer onderscheidt van de Percelen, waarin de volkstuinen (met telkens hun individuele huisjes) zich aaneengesloten bevinden op één aaneengesloten terrein, dat zij niet bruikbaar zijn als vergelijkingsobjecten. Naar het Hof begrijpt, stelt de heffingsambtenaar zich echter mede op het standpunt dat de WOZ-waarden van de Percelen een (ongewogen) gemiddelde is van de agrarische graslandwaarde en de waarde van de recreatie-eilanden. Naar het oordeel van het Hof heeft hij dit standpunt niet althans onvoldoende onderbouwd. Het Hof vermag niet in te zien dat de Percelen op een gemiddelde moeten worden gewaardeerd van objecten die qua aard in hoge mate verschillend zijn. In ieder geval heeft de heffingsambtenaar met het aangevoerde niet aannemelijk gemaakt dat de Percelen ten minste op € 20 moeten worden gewaardeerd.

5.10.

Nu de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door haar voorgestane waarden aannemelijk heeft gemaakt.

Door belanghebbende genoemde transacties

5.10.1.

Voor wat betreft de door belanghebbende aangevoerde vergelijkingstransacties, is het Hof van oordeel dat de heffingsambtenaar de bruikbaarheid daarvan overtuigend heeft bestreden in zijn brief van 3 april 2015 aan de rechtbank. De bestrijding komt hier op neer, dat de door belanghebbende gepresenteerde transacties betrekking hebben op objecten met een andere bestemming en gebruiksmogelijkheden - het gaat om niet als tuin of voor recreatie gebruikt grasland, soms middenin een polder - dan de Percelen; een uitzondering geldt wellicht voor [adres 7] , maar de verkoop daarvan vond plaats op 16 oktober 2006; dat is veel te ver weg van de waardepeildatum.

5.10.2.

Belanghebbende bestrijdt dat de door haar genoemde vergelijkingsobjecten een andere bestemming zouden hebben. De Percelen vormen, althans voor haar, óók gewoon grasland; het feit dat de huurders de Percelen als volkstuin gebruiken, en er gebouwtjes opzetten, wijzigt voor haar niets. Als de huurovereenkomst eindigt, moeten de huurders de Percelen opleveren in de stand waarin deze werden verhuurd, dus als grasland zonder gebouwtjes.

5.10.3.

Naar het oordeel van het Hof faalt dit betoog, omdat de WOZ-waarde bepaald moet worden aan de hand van de daadwerkelijke gebruiksmogelijkheid van een onroerende zaak, althans voor zover die gebruiksmogelijkheid invloed heeft op de prijs die een potentiële koper bereid zal zijn te betalen. De gebruiksmogelijkheid als volkstuin is een dergelijke waardebeïnvloedende omstandigheid.

De vergelijking met WOZ-waarden

5.10.4.

Belanghebbende maakt voorts een groot aantal vergelijkingen met WOZ-waarden van andere objecten waarvan zij stelt dat die vergelijkbaar zijn.

5.10.5.

De vraag of die objecten inderdaad vergelijkbaar zijn kan in het midden blijven. De taxatie van een onroerende zaak is een schatting van de waarde. De Wet WOZ schrijft voor, dat die schatting gebeurt aan de hand van prijzen die zijn behaald bij verkoop van met de te taxeren onroerende zaak vergelijkbare onroerende zaken. De schatting is dus gebaseerd op werkelijke prijzen behaald met werkelijke verkopen. De schatting van belanghebbende is gebaseerd op WOZ-waarden, en is dus een schatting gebaseerd op een schatting. Het hoeft geen betoog dat een dergelijk systeem niet bruikbaar is om tot een betrouwbare waardering te komen, nog daargelaten dat zij in strijd is met het wettelijk systeem. Het Hof merkt op dat gesteld noch gebleken is dat de heffingsambtenaar in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.

De opstallen

5.10.6.

Partijen twisten voorts over de waarde van de opstallen. Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het overzicht op pagina 17 van het taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat aan sommige huisjes een waarde toekomt. Gelet op de omstandigheid dat het overzicht vraagprijzen (en geen betaalde prijzen) vermeldt, en dat belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat bepaalde huisjes rijp voor de sloop waren, zodat daaraan eerder een negatieve dan een positieve waarde zou moeten worden toegekend, is het Hof echter van oordeel dat de heffingsambtenaar de door hem bepleite gemiddelde waarde niet aannemelijk heeft gemaakt. Datzelfde geldt voor belanghebbende. Het door de heffingsambtenaar overgelegde fotomateriaal, alsmede het overzicht van de vraagprijzen, laat, naar het oordeel van het Hof, zien dat bepaalde huisjes wel degelijk een waarde hebben. De omstandigheid dat zich ook waardeloze huisjes op de Percelen bevinden, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat geen enkele waarde aan de huisjes (in totaal) kan worden toegekend.

Conclusie ten aanzien van de WOZ-waarden

5.11.

Nu geen van de partijen de door hem/haar bepleite waarden aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof die bij wijze van schatting vaststellen. Het Hof sluit zich aan bij de schattingen van de rechtbank.

De proceskostenvergoeding

De deskundige

5.12.

De heffingsambtenaar stelt dat de door belanghebbende als deskundige gepresenteerde persoon, de heer [naam 3] , niet aangemerkt kan worden als deskundige in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. [naam 3] is geen taxateur, zo stelt hij. Hij heeft vergeefs naspeuringen gedaan naar deze persoon. Het door [naam 3] in zijn rapport genoemde nummer van de Kamer van Koophandel (KvK) staat niet op diens naam; ook overigens is bij de KvK niets bekend over ‘WOZ-taxaties [naam 3] ’. Het op het rapport vermelde nummer staat op naam van een andere onderneming met andere handelsnamen. Deze onderneming heeft, bij navraag, te kennen gegeven onbekend te zijn met de heer [naam 3] en met ‘WOZ-taxaties [naam 3] ’. Het feit dat [naam 3] geen taxateur is blijkt voorts uit het rapport: daarin wordt de voorgestane waarde uitsluitend onderbouwd door een vergelijking met andere WOZ-waarden.

5.13.

De gemachtigde van belanghebbende erkent dat [naam 3] geen taxateur is. Hij begrijpt niet waarom [naam 3] zijn rapport ondertekende met de vermelding ‘taxateur’. De gemachtigde stelt dat hij het rapport van [naam 3] nooit met de term “taxatierapport” heeft aangeduid, want het is geen taxatierapport. [naam 3] heeft hem bijgestaan door een groot aantal WOZ-waarden op te vragen; dat heeft veel tijd gekost want de gemeente was aanvankelijk weigerachtig. Uiteindelijk hebben ze de WOZ-waarden van die andere objecten gekregen en toen heeft [naam 3] die inderdaad vergeleken met de waarde van de Percelen. Dat zijn werkzaamheden van een deskundige, en zij komen voor vergoeding in aanmerking, aldus de gemachtigde, en voor het volledige geclaimde bedrag.

5.14.

Het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) onderscheidt (in artikel 1) de volgende voor vergoeding in aanmerking komende kosten:

( a) kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en

( b) kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht of van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

5.15.

Het Hof stelt voorop dat het begrip “deskundige” in het Besluit proceskosten bestuursrecht niet beperkt is tot taxateurs, en dat het begrip “verslag” in dat Besluit niet beperkt is tot taxatieverslagen of –rapporten. Wel brengt het systeem (c.q. het in de vorige overweging genoemde onderscheid) van het Besluit mee, dat onder de activiteiten van een deskundige niet kunnen worden verstaan de activiteiten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

5.16.

Partijen zijn eenparig van mening dat de (voor belanghebbende in dit dossier verrichte) activiteiten van [naam 3] - die overigens niet in persoon door belanghebbende naar de zitting van de rechtbank of het Hof is meegebracht - niet zijn aan te merken als taxaties. Het Hof sluit zich daarbij aan.

5.17.

Naar het oordeel van het Hof vallen onder kosten van een ‘deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht’ niet de kosten van rechtsbijstand. Uit hetgeen de belanghebbende met betrekking tot de activiteiten [naam 3] heeft gesteld (zie 5.13) leidt het Hof af dat dergelijke activiteiten - indien zij plaatsvinden - normaliter door (een kantoorgenoot van) een rechtsbijstandsverlener in WOZ-zaken worden verleend. Het verlenen van rechtsbijstand bestaat immers voor een deel uit het vergaren van feiten en een analyse daarvan (zoals bijvoorbeeld het vergaren en beoordelen van WOZ-waarden van vergelijkingsobjecten). Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, op grond waarvan aannemelijk is dat [naam 3] beschikte over een specifieke deskundigheid. Voor een vergoeding van de kosten van [naam 3] is daarom, naast de (forfaitaire) vergoeding van de kosten rechtsbijstand, geen plaats (zie Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:339).De rechtbank heeft derhalve voor het rapport van [naam 3] ten onrechte een vergoeding toegekend. In zoverre is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond.

De reis- en verletkosten

5.18.

Belanghebbende heeft blijkens het bij de rechtbank ingediende ‘Formulier Proceskosten’ vergoeding van reis- en verletkosten geclaimd “vanwege verweerder begeleiden bij taxatie percelen op d.d. 08-07-2014”. De rechtbank heeft belanghebbendes verzoek om reis- en verletkosten afgewezen, op de grond dat deze slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien zij zijn gemaakt door een partij die ter zitting is verschenen. Dat is onjuist. Ook reis- en verletkosten van een belanghebbende gemaakt wegens het bijwonen van een taxatie in de bezwaarfase komen voor vergoeding in aanmerking.

5.19.

Belanghebbende heeft de reiskosten becijferd op 2 x 28 x 0,19 = € 4,94. De verletkosten heeft hij becijferd op 3 uren ad € 35 = € 105. De heffingsambtenaar heeft om een nadere onderbouwing gevraagd, maar het Hof acht deze bedragen aannemelijk.

5.20.

De rechtbank had derhalve aan reis- en verletkosten een bedrag van € 109,94 aan belanghebbende ten laste van de heffingsambtenaar moeten toekennen. In zoverre is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.21.

Niet in geschil is de door de rechtbank toegekende vergoeding van € 275,25 voor kadastrale kosten. In hoger beroep heeft belanghebbende voorts verzocht om aanvullende vergoeding van kadastrale kosten ten bedrag van € 52,90. De heffingsambtenaar heeft dit niet bestreden.

Slotsom

5.22.

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de hoger beroepen van belanghebbende en de hoger beroepen van de heffingsambtenaar gegrond zijn, doch uitsluitend voor wat betreft de proceskostenvergoeding.

6 Kosten en griffierecht

Nu de uitspraak van de rechtbank (deels) wordt vernietigd, acht het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet. Tevens zal het Hof op grond van hetgeen hiervoor is overwogen de proceskostenvergoeding voor de rechtbank opnieuw vaststellen.

De proceskosten worden als volgt berekend.

Voor de rechtbank

- 2,5 punten X € 495 (waarde per punt) 1 (gewicht van de zaak) € 1.237,50

- verschotten (conform uitspraak rechtbank) € 275,25

- reis en verletkosten € 109,94

(pm: geen vergoeding voor deskundige) --

Totaal rechtbank € 1.622,69

Voor het Hof

- 3 punten (hoger beroep, verweer, verschijnen ter zitting) X € 495 X 1,5= € 2.227,50

- verschotten (kosten kadaster) € 52,90

Totaal Hof € 2.280,40

Totaal Hof en rechtbank (€ 1.622,69 + € 2.280,40 =) € 3.903,09

Nu de hogere beroepen van belanghebbende gegrond zijn dient de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

7 Beslissing

Het Hof :

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank uitsluitend voor zover het betreft de veroordeling in de proceskosten;

- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende van in totaal (voor rechtbank en Hof) € 3.160,59;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 123 aan haar vergoedt.

De uitspraak is gedaan door mrs. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P.F. Goes en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 20 april 2017 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature