U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Regeling LNV-subsidies, module Investeringen in integrale duurzame stallen en houderijsystemen; verzoek tot wijziging subsidieverlening wat betreft uiterlijke investeringsdatum en uiterlijke datum indiening aanvraag tot vaststelling; overmacht kan geen recht in het leven roepen waarin de betrokken regeling niet voorziet

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/922

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2019 in de zaak tussen OMRA B.V., te Nederweert, appellante

(gemachtigde: mr. J.M.M. Kroon),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van appellante om uitstel van het indienen van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie die haar is verleend op grond van de Regeling LNV-subsidies (Regeling), module Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen.

Bij besluit van 21 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019. De gemachtigden van partijen zijn verschenen. Aan de zijde van appellante is tevens verschenen [naam] .

Overwegingen

1. Aan appellante is op 30 december 2014, na een tenderprocedure, op grond van de Regeling subsidie verleend voor maximaal € 106.789,- voor investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen. In het besluit tot subsidieverlening is vermeld dat de investeringen uiterlijk twee jaar na de datum van het besluit afgerond en betaald moeten zijn. Dit is in overeenstemming met artikel 2:39, in samenhang gelezen met bijlage 2, Hoofdstuk 4, onder E, van de Regeling. Uit artikel 1:14, eerste lid, van de Regeling volgt dat appellante haar aanvraag om subsidievaststelling moet indienen binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

2. Op 27 december 2016 heeft appellante verzocht om uitstel van het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling. Reden voor het verzoek is dat de stal waarvoor de subsidie is verleend, door ernstige ziekte (en uiteindelijk het overlijden) van de directeur van appellante nog niet klaar was. Appellante heeft verzocht om uitstel tot 31 maart 2019.

3. Verweerder heeft het verzoek van appellante opgevat als een verzoek om de subsidieverlening te wijzigen wat betreft de uiterlijke investeringsdatum en de uiterlijke datum voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de Regeling geen mogelijkheid biedt om de projectduur te verlengen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd kan volgens verweerder niet als overmacht worden aangemerkt. Niet alleen is appellante ondanks de ziekte begonnen met de bouw van de nieuwe stal, maar bovendien had appellante derden voor de bouw van de stal kunnen inschakelen. Verweerder is niet gebleken dat het voor appellante strikt onmogelijk was de bouw van de stal te realiseren.

4. Het College stelt met verweerder vast dat de Regeling niet voorziet in de mogelijkheid om de duur van het project te verlengen. De door appellante naar voren gebrachte (onder 2 vermelde) omstandigheden kunnen in deze procedure niet als overmacht worden betrokken bij de beoordeling van het verzoek om de subsidieverlening te wijzigen wat betreft de uiterlijke investeringsdatum, reeds omdat overmacht nooit ten gunste van de betrokkene een recht in het leven kan roepen waarin de betrokken regeling niet voorziet (vergelijk voor het Europese recht het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Erpelding van 17 mei 1988, 84/87, ECLI:EU:C:1988:245, punt 20). Uit het voorgaande volgt dat verweerder het verzoek terecht heeft afgewezen.

5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H.L. van der Beek en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2019.

w.g. A. Venekamp w.g. M.B.L. van der Weele


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature