Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Vaststelling centrum van voornaamste belangen

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.213.248/01

Insolventienummer rechtbank : C/09/17/57 F

arrest van 25 april 2017

inzake

[appellant] ,

zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, volgens eigen opgave woonachtig/in-geschreven op het adres van zijn ouders: [adres] , Griekenland,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,

tegen

[geïntimeerde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. M.M.E. van Veen-Oudenaarden te Den Haag.

Het geding

Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2017 zijn de vennootschap onder firma Grieks restaurant [naam vof] , gevestigd te [plaats] (hierna: de vof), en haar (voormalige) vennoten [appellant] , [naam] (hierna: [naam] ) en […] B.V. (hierna: […]) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. M.M.F. Holtrop tot rechter commissaris en met aanstelling van mr. B.F. van Noort, advocaat te Delft, als curator. [appellant] heeft tegen dat vonnis verzet ingesteld voor zover het betreft de faillietverklaring van hemzelf. De rechtbank heeft bij vonnis van 28 maart 2017 het verzoek tot vernietiging van het faillissement afgewezen.

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 4 april 2017, is [appellant] van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen. Het hof heeft daarna van [appellant] de processtukken van de eerste aanleg en aanvullende producties ontvangen, van [geïntimeerde] een verweerschrift en van de curator zijn bevindingen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Verschenen zijn:

- [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat,

- [geïntimeerde] , vertegenwoordigd door [naam] , bijgestaan door haar advocaat,

- de curator.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellant] meent dat het tegen hem uitgesproken faillissement dient te worden vernietigd om reden dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is tot kennisneming van het faillissementsverzoek. Daartoe stelt hij dat het centrum van zijn voornaamste belangen niet in Nederland, maar in Griekenland ligt, waar hij naar zijn zeggen sinds februari 2016 woont (op het adres: [adres] ) en werkt (bij Euroself Service A.E. in de Griekse stad Ioannina). Hij vindt ook dat hij verkeerd is opgeroepen en dat de rechtbank daar ten onrechte geen consequenties aan heeft verbonden. Dat hij verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen is door hem niet betwist.

2. Gevraagd naar zijn bevindingen heeft de curator ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij vooralsnog niet heeft kunnen vaststellen dat [appellant] daadwerkelijk in Griekenland woonachtig is, terwijl aan de andere kant wel blijkt van belangen van [appellant] in Nederland, te weten zijn belangen bij het restaurant in [plaats] en zijn eigendom van de (onverdeelde helft van) de woning te [plaats] . De conclusie van de curator is daarom dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in Nederland ligt.

De preferente schulden bedragen volgens opgave van de curator totaal € 34.745,- en de concurrente schulden totaal € 132.339,22. Het zijn alle schulden die betrekking hebben op de vof waarvan [appellant] vennoot was.

3. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep overweegt het hof als volgt.

4.1

De klacht van [appellant] dat hij in het kader van de behandeling van het inleidende faillissementsverzoek onjuist is opgeroepen, kan niet tot een vernietiging van het faillissement leiden, reeds niet omdat [appellant] in de procedure is verschenen en door hem niet aannemelijk is gemaakt dat hij door de beweerdelijk onjuiste oproeping in zijn belangen is geschaad. Overigens is niet aannemelijk geworden dat het door [appellant] in het verweerschrift opgegeven adres: [adres] , Greece – zijnde volgens hem het adres van zijn ouders – redelijkerwijs als zijn woon-/verblijfplaats bekend had kunnen zijn (bij de aanvrager van het faillissement of de rechtbank). Bovendien was er (ook) een oproeping gegaan naar het adres van de vof, waarvan [appellant] vennoot was (volgens het uittreksel uit het Handelsregister van 3 januari 2017).

4.2

Vervolgens dient te worden bezien of de Nederlandse rechter bevoegd is de insolventieprocedure te openen.

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt bepaald door de Insolventieverordening (Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende insolventieprocedures), nu [appellant] geen bekende woonplaats in Nederland heeft. Ingevolge artikel 3 lid 1 Verordening 1346 /2000, is de Nederlandse rechter bevoegd als het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar in Nederland ligt.

Volgens de considerans van de verordening (onder 13) dient het centrum van de voornaamste belangen overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is. Zo staat het ook in (artikel 3 van ) de herziene Insolventieverordening van 20 mei 2015, die binnenkort in werking treedt. In de considerans van die herziene verordening is onder andere te lezen:

(28) Bij het bepalen of het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar voor derden verifieerbaar is, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de schuldeisers en de inschatting die zij maken van de plaats waar een schuldenaar het beheer over zijn belangen voert. Daartoe kan het nodig zijn om, in het geval dat het centrum van de voornaamste belangen van plaats verandert, de schuldeisers te gepasten tijde in kennis te stellen van de nieuwe locatie van waaruit de schuldenaar zijn activiteiten uitoefent, bijvoorbeeld door de aandacht te vestigen op een adreswijziging in de handelscorrespondentie, of door de nieuwe locatie met andere passende middelen openbaar te maken.

4.3

Bij het inleidende faillissementsverzoek is een uittreksel van het Kadaster gevoegd waaruit blijkt dat [appellant] de eigendom heeft van (de onverdeelde helft van) een woning aan de [adres] te [plaats] en van het appartement [adres] te [plaats] . In zijn beroepschrift erkent [appellant] dat hij nog eigendommen in Nederland heeft. Wel voegt hij daaraan toe dat deze in het kader van zijn echtscheiding in 2016 in het echtscheidingsconvenant aan zijn ex-vrouw zijn toegescheiden. Daarvan blijkt echter niet uit de kadastrale gegevens. Met de inschrijvingen in het Kadaster is voor derden kenbaar dat [appellant] zakelijke belangen heeft in Nederland. Daarnaast is door [appellant] niet betwist dat hij als vennoot van de vof stond ingeschreven en dat hij de (primaire) huurder is van de ruimte waarin het restaurant in [plaats] wordt geëxploiteerd. Dat hij het beheer over zijn belangen niet in Nederland voert, maar vanuit Griekenland en dat dat ook als zodanig kenbaar is geweest voor derden, is niet gebleken.

4.4

[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het centrum van zijn voornaamste belangen (toch wel) in Griekenland ligt een document van de gemeente [plaats] – volgens de vertaling een ‘verklaring burgerlijke staat’ – overgelegd, alsmede drie Engelstalige schriftelijke verklaringen van (volgens [appellant] ) Griekse buren, (onvertaalde) kwitanties van Euroself Service en een (vertaald) attest van de rechtbank van Ioannina m.b.t. Euroself Service. Verder is er een op 13 april 2017 19:10:15 per iPhone verstuurd e-mailbericht van [appellant] aan de curator waarin hij twee telefoonnummers doorgeeft: één in Nederland en één in Griekenland.

Met betrekking tot bedoelde ‘verklaring burgerlijke staat’ wordt overwogen dat daaruit de inschrijving van het huwelijk van [appellant] met zijn voormalige echtgenote, [naam] , en van hun op [geboortedatum] geboren zoon blijkt. In de verklaring is bij ‘datum inschrijving in de gemeente’ bij [appellant] zijn geboortedatum vermeld. Daaruit volgt echter niet dat [appellant] thans in die of een andere gemeente in Griekenland zijn gewone verblijfplaats heeft, te minder nu ook [naam] volgens bedoelde verklaring met ingang van haar geboortedatum in die gemeente is ingeschreven en ten aanzien van haar wel vast staat, althans niet ontkend is, dat zij in Nederland woont en blijkens het uittreksel van de basisregistratie van de gemeente [plaats] van 9 januari 2017 aldaar is ingeschreven. De ‘verklaring burgerlijke staat’ levert dan ook geen overtuigende aanwijzing op dat [appellant] in Griekenland woont/verblijft en nog minder dat aldaar het centrum van zijn voornaamste belangen ligt.

Uit de overgelegde kopie-kwitanties, waarvan een vertaling ontbreekt, blijkt niet dat de bedragen daadwerkelijke (contante) loonbetalingen door Euroself Service betreffen; zij vormen evenmin een voldoende aanwijzing dat [appellant] woont en werkt in Griekenland. Hetzelfde geldt voor de (summiere) verklaringen van de door [appellant] bedoelde buren. Die in dezelfde (Engelse) bewoordingen getypte ‘declarasion’s’, vermelden wel een datum (13 april 2017), maar niet een plaats van ondertekening en evenmin de adresgegevens van deze buren. Dat in het hiervoor bedoelde e-mailbericht aan de curator, naast een telefoonnummer in Nederland, een telefoonnummer met een Grieks landnummer is vermeld, legt evenmin voldoende gewicht in de schaal.

4.5

Gelet op voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in Nederland ligt. Ter weerlegging van het andersluidende standpunt van [appellant] heeft [geïntimeerde] nog verscheidene andere omstandigheden aangevoerd. Die behoeven echter na het voorgaande geen verdere vermelding.

5. Als gezegd is door [appellant] zijn faillissementstoestand niet betwist. Ten overvloede wordt niettemin toegevoegd dat ook in hoger beroep summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [geïntimeerde] en van feiten en omstandigheden die meebrengen dat [appellant] verkeert in een toestand van te hebben opgehouden te betalen; [appellant] heeft niet betwist dat [geïntimeerde] een opeisbare vordering op hem heeft, terwijl uit het overzicht van de curator blijkt dat [appellant] ook schulden aan andere schuldeisers heeft.

6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 maart 2017.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, H.M. Wattendorff en E. Bauw, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature