Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Randvoorwaardenkorting. Foutieve vermelding van adres in proces-verbaal en NVWA-rapport. Opzettelijke niet-naleving randvoorwaarde. Gebrekkige instructies aan en gebrekkig toezicht op loonwerker (toerekening).

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/206

5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2017 in de zaak tussen [appellant] , te [woonplaats] , appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniëls en mr. E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Regeling) een randvoorwaardenkorting van 20% op de aan appellant over 2015 te verlenen rechtstreekse betalingen vastgesteld.

Bij besluit van 8 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017.

Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor verweerder is tevens verschenen ing . W. van de Sande, inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1

Appellant heeft voor 2015 rechtstreekse betalingen op grond van de Regeling aangevraagd.

1.2

Op 22 april 2015 hebben twee inspecteurs van de NVWA een controle verricht. De bevindingen van deze controle zijn neergelegd in een door beide inspecteurs op 23 april 2015 onder ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal (het proces-verbaal), alsmede een niet ondertekend inspectieverslag MSW BGM Uitrijdbepalingen meststoffen (het NVWA-rapport). Het proces-verbaal vermeldt als overtreding het niet emissiearm aanwenden van dierlijke mest op bouwland op de [adres] te [plaats 1] .

1.3

In de bij het proces-verbaal gevoegde verklaring van de inspecteurs is opgenomen:

“Op woensdag 22 april 2015, omstreeks 10:30 uur, bevonden wij (…) ons op een perceel niet beteeld bouwland ter hoogte van de [adres] te [plaats 2] waarop vloeibare dierlijke mest werd aangewend. De al op dit perceel, met rd-coördinaten 59505, 405803, uitgereden dierlijke mest werd niet emissiearm aangewend (…) wij zagen dat op veel plaatsen op het perceel de mest uit de door de zodebemester gemaakte geultjes over het land liep. De gemaakte geultjes waren dus niet groot genoeg om de uitgereden dierlijke mest in op te vangen.”

1.4

Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van de bevindingen bij de controle een randvoorwaardenkorting van 20% vastgesteld voor de niet-naleving van de randvoorwaarde in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (het Besluit) die verplicht tot het emissiearm aanwenden van dierlijke mest. Verweerder heeft hierbij geoordeeld dat er sprake is van opzet.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in het NVWA-rapport en het proces-verbaal opgenomen bevindingen en blijkt uit die stukken dat de mest op niet emissiearme wijze is aangewend, zodat sprake is van niet-naleving van artikel 5, eerste lid, van het Besluit. Verweerder rekent deze niet-naleving toe aan appellant. De loonwerker heeft de mest niet volgens de voorschriften uitgereden, omdat de mest over het land liep. Appellant heeft niet de juiste loonwerker gekozen, dan wel heeft de loonwerker onvoldoende geïnstrueerd of op de loonwerker onvoldoende toezicht gehouden. Er is sprake van opzettelijk handelen. Omdat de bovengrond hard was had de loonwerker de mest niet moeten uitrijden, of daarmee moeten wachten totdat het hele perceel was losgemaakt. De loonwerker had onmiddellijk moeten stoppen met uitrijden op het moment dat hij constateerde dat het resultaat van het uitrijden niet goed was.

3.1

Appellant voert aan dat geen randvoorwaardenkorting kan worden vastgesteld. Appellant betoogt daartoe dat het proces-verbaal niet rechtsgeldig is, omdat de niet-naleving van de randvoorwaarde is geconstateerd op een weg en plaats waar appellant zijn bedrijf niet heeft.

3.2

Het College is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt en overweegt daartoe als volgt. De inspecteur W. van de Sande, die op 22 april 2015 de controle mede heeft verricht, heeft ter zitting verklaard dat het proces-verbaal en het NVWA-rapport het adres waar de niet-naleving is geconstateerd onjuist vermelden. Deze fout staat op zichzelf niet in de weg aan het opleggen van een randvoorwaardenkorting, nu appellant ter zitting, daarnaar gevraagd, heeft toegegeven dat de bevindingen in het proces-verbaal betrekking hebben op zijn perceel.

4.1

Appellant betoogt verder dat de randvoorwaardenkorting ten onrechte op 20% is vastgesteld. De loonwerker heeft de overtreding niet met opzet begaan en zijn handelen kan niet aan appellant worden toegerekend.

4.2

Volgens verweerder kan appellant worden verweten dat de niet-naleving van de randvoorwaarde opzettelijk is begaan. Appellant had hetzij voor de aanvang van de werkzaamheden de loonwerker specifieke instructies moeten geven over het al dan niet uitrijden van de mest op stukken van het perceel die (te) hard waren, hetzij tijdens de werkzaamheden zodanig toezicht moeten houden dat onmiddellijk ingrijpen mogelijk was op het moment dat emissiearm uitrijden op deze plekken niet mogelijk bleek.

4.3

Het College stelt voorop dat voor het uitrijden van dierlijke mest op niet-beteeld bouwland de randvoorwaarde geldt van artikel 5, eerste lid, van het Besluit, in verbinding met bijlage I, punt 3, onder a, onder 2 en 3, van het Besluit en bijlage 3 bij artikel 3.1, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB . Dit betekent dat drijfmest door middel van apparatuur waarmee de mest uitsluitend in de grond wordt gebracht in sleufjes die geen grotere breedte dan 5 centimeter hebben en minimaal 5 centimeter diep zijn of in één werkgang moet worden aangewend, waarbij de mest met één machine op het grondoppervlak wordt gebracht en ondergewerkt, op zodanige wijze dat de mest direct nadat deze op het grondoppervlak is aangebracht ofwel in de grond wordt gebracht, ofwel intensief met de grond wordt vermengd, met als gevolg dat de mest als zodanig niet meer zichtbaar op het grondoppervlak ligt. Niet in geschil is – en ook voor het College staat vast – dat deze randvoorwaarde niet is nageleefd.

4.4

Ter beoordeling staat of sprake is van een opzettelijke niet-naleving van de hierboven genoemde randvoorwaarde. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 februari 2014, Van der Ham, C-396/12 (ECLI:EU:C:2014:98), is van een opzettelijke niet-naleving van randvoorwaarden sprake indien de steunontvanger zich op een bepaalde wijze gedraagt waardoor hij een toestand van niet-naleving van de voorschriften inzake randvoorwaarden tracht te bewerkstelligen, ofwel, zonder dat hij dit doel voor ogen heeft, de mogelijkheid dat die niet-overeenstemming zich voordoet, aanvaardt. Voorts moet, wanneer de overtreding door een derde is begaan, wat betreft de positie van de steunontvanger worden bezien of opzet of nalatigheid kan worden aangenomen door de keuze van de derde, het op hem uitgeoefende toezicht en de hem gegeven instructies. Het College is van oordeel dat appellant aansprakelijk kan worden gesteld voor de inbreuk door de loonwerker op de randvoorwaarden, omdat appellant opzettelijk heeft gehandeld door de aan de loonwerker gegeven instructies en het op hem uitgeoefende toezicht. Daarvoor is het volgende relevant. W. van de Sande heeft ter zitting de in het proces-verbaal opgenomen verklaring aldus toegelicht dat toen hij met zijn collega ter plaatse kwam, is geconstateerd dat het resultaat van het uitrijden op geen enkel deel van het perceel dat reeds bemest was acceptabel was. Gelet op die verklaring, van de juistheid waarvan in beginsel mag worden uitgegaan, staat vast dat de mest vanaf de aanvang van de werkzaamheden niet emissiearm werd verwerkt. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij bij de aanvang van de werkzaamheden ter plekke aanwezig was om erop toe te zien dat de mest correct werd verwerkt en dat hij na enige tijd is vertrokken omdat hij het resultaat acceptabel vond. Hoewel de mest in aanwezigheid van appellant niet emissiearm werd verwerkt, heeft appellant gedurende zijn aanwezigheid de loonwerker geen (aanvullende) instructies gegeven die tot een emissiearme verwerking van de mest hebben geleid en heeft hij de loonwerker evenmin gemaand het verwerken van de mest te staken. Door aldus te handelen heeft appellant naar het oordeel van het College een toestand van niet-naleving van randvoorwaarden op zijn perceel toegestaan en kan hem een opzettelijke niet-naleving van randvoorwaarden worden aangerekend.

5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. R.R. Winter en mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. M.J. Boon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.

w.g. H.L. van der Beek w.g. M.J. Boon


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature