Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wet dieren, bestuursdwang, kostenbesluit, niet redelijk om kosten van bestuursdwang ten laste van appellant te laten komen, verzoek schadevergoeding afgewezen

Uitspraak



uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/382

11351

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2017 in de zaak tussen [appellant] , te [plaats 1] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren.

Bij besluit van 7 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij besluit van 1 november 2016 (het kostenbesluit) heeft verweerder de hoogte van de door appellant verschuldigde kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 1.457,01.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 15 februari 2017 heeft appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend.

Bij brief van 17 februari 2017 heeft appellant het College verzocht twee getuigen op te roepen en zelf als partijgetuige te worden gehoord.

Bij brief van 2 maart 2017 heeft het College mevrouw [getuige] opgeroepen als getuige. Het verzoek van appellant van 17 februari 2017 is voor het overige afgewezen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2017. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als getuige is verschenen en gehoord [getuige] .

Overwegingen

1.1

Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant houdt Schotse hooglanders op een perceel te [plaats 1] . Op 10 december 2015 hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) daar een controle uitgevoerd. Zij hebben er 4 runderen met te lange klauwen aangetroffen. Daarmee is volgens de toezichthouders de nodige zorg aan de runderen onthouden en het welzijn van de runderen benadeeld. Bij brief van 10 december 2015 heeft de NVWA appellant verzocht binnen 14 dagen na dagtekening van de brief de klauwen van de aanwezige runderen te bekappen. Die termijn is bij brief van 28 december 2015 tot 4 januari 2016 verlengd.

1.2

Op 14 januari 2016 heeft een toezichthouder van de NVWA een controle uitgevoerd op het perceel van appellant, vastgelegd in het toezichtrapport met kenmerk 90555. De toezichthouder heeft ten aanzien van 3 runderen geconstateerd dat zij te lange klauwen hadden, dat de voorpoten aan de achterzijde waren doorgezakt door de lengte van de klauwen en dat de klauwen door de lengte iets omhoog krulden. Ten aanzien van één van deze runderen heeft de toezichthouder geconstateerd dat het kreupel liep.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellant een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren. Appellant dient voor 6 februari 2016 de volgende maatregel te nemen:

“Zorg dat de klauwen van uw runderen tijdig en op de juiste wijze worden verzorgd en, indien nodig, door een professional worden bekapt.”

1.4

Op 1 februari 2016 heeft appellant telefonisch contact gehad met [getuige] ( [getuige] ), medewerker RVO/dierenwelzijn. Het door [getuige] opgestelde verslag vermeldt:

“Gesproken met de heer [appellant] over ontvangen LOB van 26 januari 2016. Meneer geeft aan dat hij op 15 januari 2016 schriftelijk aan de NVWA had laten weten het niet eens te zijn met hun bevinden en zelf bij zijn eigen dierenarts/ bekapper een deskundige advies wilde inwinnen. Mocht ook zijn veearts van mening zijn de runderen bekapt moesten worden dan ging hij dit ten uitvoer brengen en meneer vindt de brief van 26 januari 2016 te voorbarig.

De dierenarts [naam 1] van Dierenartspraktijk [plaats 2] heeft de runderen bekeken en geadviseerd ze op een droger stuk te huisvesten. En hij zal in maart nogmaals langs komen om dan te beoordelen of de runderen bekapt dienen te worden. Op dit moment achtte de veearts dit niet noodzakelijk.

De heer [appellant] vind hiermee dat hij voldaan heeft, omdat hij het advies heeft opgevolgd van zijn veearts. Hij heeft de runderen verplaatst en volgens de veearts hoefde deze nog niet bekapt te worden.

Wellicht kan er contact worden gezocht met de dierenartspraktijk voor de verklaring? De heer [appellant] wilde zijn telefoonnummer niet geven en we zitten nu wellicht met twee tegenstrijdige deskundige verklaringen (NVWA versus dierenarts [naam 1] ).”

1.5

Bij e-mail van 5 februari 2016 heeft dierenarts [naam 2] aan de NVWA desgevraagd het volgende bericht:

“Op 18 januari jongstleden ben ik geroepen door de heer [appellant] (…). In de weide liepen drie Schotse Hooglanders, waarvan er één kreupelde. Linksvoor belastte ze in rust niet volledig, maar bij opjagen draafde ze op 4 benen netjes weg. Gezien de zware ondergrond, deels bevroren, leek het mij aannemelijk dat dit door een verdraaiing/verstuiking is ontstaan. En dus met rust en tijd moet verbeteren. Vandaar ook mijn advies om de dieren naar een droger en vlakker gedeelte te brengen. De (voor-)klauwen van deze koe leken mij niet het probleem. Zij en ook de andere hadden “lange tenen” aan met name de achterklauwen. Ik heb de heer [appellant] geadviseerd deze te laten bekappen. De dieren hadden er ogenschijnlijk geen last van, maar de belasting van de klauwen kan er wel door beïnvloed worden.

De heer [appellant] gaf aan dat de klauwbekapper krachtstroom nodig had, en dat dit niet aanwezig was. Ik heb hem gezegd dat er vast andere bekappers zijn die ook zonder krachtstroom kunnen bekappen.

Een verstuiking kan wel enkele weken duren, vandaar dat ik heb gevraagd of de heer [appellant] eind februari opnieuw contact wil opnemen, zodat we het verloop kunnen evalueren.

(…)”

1.6

Op 18 februari 2016 hebben toezichthouders van de NVWA een hercontrole uitgevoerd, die is vastgelegd in het toezichtrapport van 22 februari 2016 met nummer 91362. De toezichthouders hebben ten aanzien van de drie runderen geconstateerd dat de klauwen van deze runderen, met name de achterklauwen, te lang waren. De toezichthoudend dierenarts heeft de runderen vervolgens bekapt ter uitvoering van het primaire besluit.

1.7

Bij het kostenbesluit heeft verweerder de hoogte van de door appellant verschuldigde kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 1.457,01.

2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Ter motivering vermeldt verweerder het volgende. Volgens verweerder is sprake van een overtreding van de artikelen 2.1 en 2.2, achtste lid, van de Wet dieren . Zoals uit het toezichtrapport 90555 blijkt is er al vanaf eind november 2015 contact met appellant over de toestand van de dieren. Tijdens fysieke controle door een daartoe bevoegd en gekwalificeerd toezichthouder op 10 december 2015 is reeds geconstateerd dat de klauwen van de dieren te lang waren en dat deze moeten worden bekapt. Ook bij hercontrole op 14 januari 2016 bleek duidelijk dat de klauwen van de drie nog aanwezige dieren te lang waren en dat de voorpoten van deze dieren aan de achterkant doorbogen. Deze bevindingen worden ook bevestigd door de eigen dierenarts van appellant nadat hij de dieren op 18 januari 2016 heeft bezocht. En uiteindelijk blijkt bij de hercontrole en uitvoering van de bekapping op 18 februari 2016 dat er sprake was van te lange klauwen, kreupelheid en vermijdbaar lijden van uw dieren.

Verweerder stelt vast dat alle deskundigen die naar de dieren hebben gekeken van mening waren dat de klauwen te lang waren en dat bekapping nodig was. Gelet op alle contactmomenten die er voorafgaand aan de uitvoering zijn geweest, acht verweerder de gang van zaken zorgvuldig. Door het enkele consulteren van de eigen dierenarts, voldeed appellant niet aan de voorgeschreven maatregel.

Anders dan appellant stelt, kan verweerder niet vaststellen dat met appellant een afspraak is gemaakt dat er geen verdere actie hoefde te worden ondernomen. De betreffende medewerker heeft in haar verslag van dit gesprek niets opgenomen van die strekking.

Los van de vraag of tijdens dat telefoongesprek door de medewerker is gezegd dat contact kan worden gezocht met de dierenarts van appellant om dit te controleren, is het feit dat de medewerker zich die vraag stelt ook een aanwijzing dat tijdens het telefoongesprek niet de afspraak is gemaakt dat ‘het wel goed was en dat u het kon laten rusten’.

3.1

Appellant betwist dat sprake is van een overtreding. Appellant betoogt dat de dieren op zachte en soms drassige grond lopen. Het ligt voor de hand dat de tenen hierdoor wel wat harder kunnen groeien. Een van de dieren had inderdaad wat lange tenen, daarom heeft appellant dit dier laten slachten. Volgens appellant is geen sprake van te lange tenen als de tenen over elkaar heen groeien of dwars uitgroeien. Als de dieren er geen last van hebben kun je ook moeilijk spreken over te lange tenen. Na het bekappen van de runderen heeft appellant alle afgekapte nagels bij elkaar gezocht en het zijn allemaal maar kleine stukjes nagel.

Appellant stelt dat je in een drassig weiland niet goed kunt zien hoe lang de tenen waren. Verder is het, als het land zo nat is, niet verstandig om de runderen te vangen of plat te spuiten. Appellant stelt dat uit de veterinaire verklaring van de toezichthoudend dierenarts volgt dat de dieren ernstig kreupel liepen, maar appellant betwist dit. Er was maar één koe kreupel. Zijn eigen veearts heeft alle koeien ook bekeken en heeft ook gezien en vastgelegd dat er maar één koe kreupel was. Appellant betwist voorts de constatering van de toezichthoudend dierenarts dat de dieren pijn hadden bij het lopen. De dierenarts van appellant zegt hierover dat het leek dat de dieren hier geen last van hadden. Appellant stelt dat de dieren naar hem toe draafden als hij hen voerde en derhalve geen pijn hadden bij het lopen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de klauwen niet te lang waren, heeft hij nog verklaringen overgelegd van de gepensioneerde veehouder [naam 3] en [naam 4] .

3.2

Appellant betoogt verder dat hij ervan mocht uitgaan dat hij aan de last heeft voldaan. In het telefoongesprek met [getuige] van de RVO op 1 februari 2016 heeft appellant haar gevraagd wat hij verder nog moest doen met het oog op het primaire besluit. Volgens appellant ontbreken in het gespreksverslag van dit gesprek belangrijke aspecten, zoals het feit dat [getuige] tot tweemaal toe gezegd heeft dat de zaak haar duidelijk was, dat hij een veearts in de arm had genomen, dat het zo goed was en dat hij niets meer hoefde te ondernemen. Appellant stelt dat hij er dan op mag vertrouwen dat het “goed” is. Na genoemd telefoongesprek heeft appellant opnieuw contact opgenomen met de RVO en toen in een telefoongesprek met mevrouw [naam 5] ( [naam 5] ) gewezen op het gesprek met [getuige] en de daarin gemaakte afspraak dat hij de zaak kon laten rusten.

3.3

Appellant stelt dat de runderen door de op 18 februari 2016 toegepaste bestuursdwang enorm hebben moeten lijden en daardoor verminkt zijn. Twee van de drie runderen zijn de narcose en het bekappen van de hoeven nooit meer te boven gekomen. Het bekappen van de runderen is niet vakkundig gebeurd. De hoeven zijn met een grove tang te dicht in het leven afgekapt, tot bloedens toe.

3.4

Bij brief van 17 februari 2017 heeft appellant het College verzocht [getuige] en [naam 5] op te roepen en te horen als getuigen. Tevens heeft appellant het College verzocht hem zelf als partijgetuige te horen.

4. De Wet dieren luidt voor zover van belang als volgt:

“Artikel 2.2. Houden van dieren

(…)

8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.

(…)”

Last onder bestuursdwang

5.1

Het College stelt vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de in geding zijnde last onder bestuursdwang bij het bestreden besluit, in weerwil van hetgeen in dit besluit is overwogen met betrekking tot artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren , uitsluitend is opgelegd wegens overtreding van artikel 2. 2, achtste lid, van de Wet dieren . Het College ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat appellant artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden en zo ja, of verweerder bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang. Het College beantwoordt deze vragen bevestigend.

5.2

Het College is van oordeel dat verweerder op grond van de bevindingen in het toezichtrapport terecht heeft vastgesteld dat appellant artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren heeft overtreden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze bevindingen. Hierbij is van belang dat de toezichthouder zijn waarnemingen gedetailleerd heeft weergegeven, nu hij heeft geconstateerd dat de voorpoten van de drie runderen aan de achterzijde waren doorgezakt door de lengte van de klauwen en dat de klauwen door de lengte iets omhoog krulden. Ook is van belang dat de door appellant geraadpleegde dierenarts heeft geconstateerd dat sprake was van lange tenen en appellant heeft geadviseerd om de hoeven te laten bekappen, zoals blijkt uit de hiervoor onder 1.5 weergegeven e-mail van deze dierenarts. In het licht van deze constateringen acht het College de door appellant overgelegde verklaringen van onderscheidenlijk [naam 3] en [naam 4] , waarin zij zonder details te geven slechts stellen dat de runderen ‘normale hoeven en ook normale nagels’ hadden, onderscheidenlijk ‘geen afwijkingen aan hun hoeven en ook niet aan de nagels’ hadden, onvoldoende overtuigend om appellant te volgen in zijn stelling dat geen sprake was van genoemde overtreding. Daarvoor is ook onvoldoende dat appellant een deel van de feiten ontkent of anders interpreteert.

5.3

Dit betekent dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van de in geding zijnde last onder bestuursdwang. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had behoren af te zien van handhavend optreden is naar het oordeel van het College niet gebleken. Hierbij neemt het College in aanmerking dat het primaire besluit eerst is genomen nadat de NVWA appellant reeds bij brief van 10 december 2015 had gewezen op de overtreding met betrekking tot de klauwen van de runderen en hem in de gelegenheid had gesteld ervoor te zorgen dat de klauwen worden bekapt ter beëindiging van deze overtreding, voorzien van de waarschuwing dat anders een bestuursrechtelijk traject kan volgen dat kosten met zich meebrengt, die op appellant kunnen worden verhaald.

5.4

Het beroep tegen het bestreden besluit is derhalve ongegrond.

5.5

Voor zover appellant zich met hetgeen hiervoor onder 3.3 is weergegeven keert tegen de wijze waarop de feitelijke tenuitvoerlegging van de hem opgelegd last onder bestuursdwang heeft plaatsgevonden, kan dit worden betrokken in de beantwoording van de vraag of verweerder de kosten van de toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in redelijkheid bij appellant in rekening heeft kunnen brengen. De toepassing van bestuursdwang is feitelijk handelen, waartegen als zodanig op grond van de Awb geen bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingediend.

Kostenbesluit

6.1

In verband met zijn stelling dat hij er, gelet op uitlatingen van [getuige] in het op 1 februari 2016 met haar gevoerde telefoongesprek, van mocht uitgaan dat hij aan de last onder bestuursdwang had voldaan, heeft appellant het College verzocht hem zelf als partijgetuige te horen en [getuige] en [naam 5] op te roepen en te horen als getuigen. Het College heeft het verzoek om [getuige] op te roepen en te horen als getuige ingewilligd. Het College heeft het verzoek ten aanzien van Van Rooij afgewezen, omdat appellant naar het oordeel van het College onvoldoende duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht het horen van [naam 5] naast [getuige] redelijkerwijs kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Nu de Algemene wet bestuursrecht geen voorziening geeft die het horen van één van de partijen als getuige mogelijk maakt, heeft het College het verzoek van appellant hem zelf als getuige te horen eveneens afgewezen (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:196).

6.2

Gelet op artikel 5:31c van de Awb neemt het College het kostenbesluit mee in de beoordeling van het beroep, nu appellant dit besluit heeft betwist. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel ten zijnen laste behoren te komen.

6.3

Naar het oordeel van het College heeft appellant niet voldaan aan de in het primaire besluit opgelegde last. Uit het toezichtrapport van 22 februari 2016 en de daarbij behorende veterinaire verklaring van de toezichthoudende dierenarts blijkt dat bij de controle op

18 februari 2016 bij drie runderen de klauwen nog steeds te lang waren. Daaruit volgt dat appellant heeft nagelaten de dieren binnen de daartoe bij de last gestelde termijn te bekappen. Daarmee heeft appellant nagelaten de bij de last opgelegde maatregel te treffen. Verweerder mocht derhalve op grond van die last bestuursdwang toe passen. Dit betekent dat verweerder in beginsel bevoegd was om de kosten van de toepassing van bestuursdwang te verhalen op appellant.

6.4.1

Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij, gelet op de uitlatingen van [getuige] in het telefoongesprek van 1 februari 2016, aan de last onder bestuursdwang had voldaan, overweegt het College als volgt.

6.4.2

Ter zitting heeft getuige [getuige] , voor zover van belang, het volgende verklaard:

“ [appellant] gesproken. Aangegeven dat ik niet behandelaar van de zaak ben. Inhoudelijk weet ik niets van de zaak. De last had ik voor mij. [appellant] stak van wal. Ging door over brieven die hij had gestuurd naar de NVWA. Dat hij eerst advies zou inwinnen bij z’n dierenarts. Afspraken waar ik niets van af wist. (…) Ik kon de briefwisseling niet lezen. Ik kon er geen uitspraken over doen. [appellant] zei dat hij volgens afspraak met de NVWA een dierenarts had ingeschakeld. De dierenarts had geadviseerd dat de runderen niet bekapt hoefden te worden. Dat was een duidelijk verhaal. (…) Voor de verdere actie heb ik aangegeven dat ik dit verhaal ging doorgeven aan de behandelaar. En dat zij gingen uitzoeken wat het verhaal was van de NVWA. Ik heb niet gezegd dat het goed zo is. Er stond: Bekap de dieren en niet vraag advies aan de dierenarts.”

Op de vraag van het College aan [getuige] of zij heeft gezegd dat zij een toezegging heeft gedaan dat de last op deze manier was uitgevoerd of dat zij dit in andere bewoordingen heeft gezegd, heeft zij als volgt geantwoord:

“Hij vroeg mij: wat voor verdere actie moet ik ondernemen. Ik weet niet wat de dierenarts heeft verklaard. Dat moest uitgezocht worden.”

Op de vraag van het College aan [getuige] of zij gezegd heeft dat een en ander uitgezocht zou worden en appellant even kon wachten, heeft zij het volgende verklaard:

“U moet het even laten rusten. De bal lag bij ons”

6.4.3

Het College volgt appellant niet in zijn stelling dat getuige [getuige] tijdens het telefoongesprek van 1 februari 2016 aan hem heeft meegedeeld dat hij door de dierenarts te raadplegen aan de last heeft voldaan. Het College acht daarvoor van belang dat [getuige] ter zitting heeft verklaard, zoals blijkt uit rechtsoverweging 6.4.2, dat appellant in dat gesprek heeft meegedeeld dat hij conform afspraken met de NVWA een dierenarts heeft geraadpleegd die hem heeft geadviseerd dat de runderen niet bekapt hoefden te worden. [getuige] heeft voorts verklaard dat zij tegen appellant heeft gezegd dat dat zij zijn verhaal ging doorgeven aan de behandelaar van dit dossier. Hij moest het, aldus de verklaring van [getuige] , voor nu even laten rusten, omdat wat afgesproken is met de NVWA en wat is gezegd door de dierenarts, moest worden uitgezocht. [getuige] ontkent aan appellant te hebben meegedeeld dat hij aan de last heeft voldaan. Gelet op de verklaring van [getuige] , is naar het oordeel van het College geen sprake van een bevoegdelijk gedane ondubbelzinnige toezegging dat reeds aan de last was voldaan en is evenmin anderszins de in rechte te honoreren verwachting gewekt dat hij reeds aan de last had voldaan.

6.4.4

Gelet op de mededeling van [getuige] dat appellant het voor nu even moest laten rusten, omdat zijn mededelingen door de behandelaar van het dossier nader onderzocht moesten worden, had het naar het oordeel van het College, gelet op het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsvereiste, echter wel op de weg van verweerder gelegen om, alvorens tot toepassing van bestuursdwang over te gaan, appellant te informeren over de uitkomst van dat onderzoek. Nu een dergelijke terugkoppeling niet heeft plaatsgevonden en verweerder zonder nadere aankondiging is overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang, acht het College het onder deze omstandigheden niet redelijk om de kosten van bestuursdwang ten laste van appellant te laten komen. Appellant hoefde immers, in afwachting van een nadere reactie van verweerder, nog niet te verwachten dat op zijn kosten bestuursdwang zou worden toegepast.

6.5

Het beroep tegen het kostenbesluit is daarom gegrond. Het kostenbesluit komt wegens strijd met de artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat het College niet meer toekomt aan hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot de wijze waarop verweerder bestuursdwang heeft toegepast.

Verzoek om schadevergoeding

7. Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt het College als volgt.

7.1

Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Ingevolge artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.

Ingevolge artikel 8:91, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek, indien dit wordt gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakende besluit, ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep aanhangig is. Het tweede lid bepaalt dat in dat geval de verplichting in artikel 8:90, tweede lid, van de Awb, niet van toepassing is.

7.2

Het College merkt de brief van appellant van 15 februari 2017 aan als een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:91 van de Awb , nu hij hierin verzoekt om vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatige besluit en dit verzoek is gedaan hangende het beroep tegen het gestelde schadeveroorzakende besluit.

7.3.1

Het College stelt vast dat, zoals hiervoor in rechtsoverweging 6.5 is geconcludeerd, het kostenbesluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt, zodat sprake is van een onrechtmatig besluit. Voor zover appellant betoogt dat de gestelde schade een gevolg is van het kostenbesluit overweegt het College als volgt.

7.3.2

Nu het kostenbesluit is vernietigd, zullen de kosten van de bestuursdwang niet op appellant verhaald kunnen worden, zodat hij op dat punt geen schade leidt. Wat betreft de kosten voor het slachten van de runderen, het bezoek van dierenarts [naam 2] en de opgelegde boete, is appellant er naar het oordeel van het College niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er een rechtstreeks verband is tussen het onrechtmatige besluit en deze door appellant gestelde schade en kostenposten. Hierbij merkt het College voor de duidelijkheid op dat alleen het kostenbesluit onrechtmatig was en dat de last tot bekappen rechtmatig is opgelegd.

7.3.3

Ten aanzien van de gestelde kosten als gevolg van het indienen van bezwaar en beroep

is van belang dat vergoeding van dergelijke kosten slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan plaatsvinden. Voor vergoeding van deze kosten langs de weg van artikel 8:88 van de Awb is derhalve geen plaats. Het griffierecht zal op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb door verweerder worden vergoed, zodat appellant op dit punt geen schade leidt.

7.4

Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.

8. Gelet op het vorenstaande is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Het beroep tegen het kostenbesluit is gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

9. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Er is immers geen sprake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zodat deze kosten niet op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor het indienen van het bezwaar of beroep die voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.

Beslissing

Het College:

verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;

verklaart het beroep tegen het kostenbesluit gegrond;

vernietigt het kostenbesluit;

wijst af het verzoek om schadevergoeding;

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellant te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. R.W.L. Koopmans en mr. H.A.A.G. Vermeulen, in aanwezigheid van mr. M.S. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2017.

w.g. S.C. Stuldreher De griffier is verhinderd te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature